Het bidden in de vroege kerk
In het Nieuwe Testament wordt regelmatig verteld dat mensen bidden, niet alleen in de tempel en in een liturgische context, maar ook in andere situaties. Zo wordt in Handelingen 20: 36 gemeld dat Paulus, als hij afscheid neemt van de gemeente in Efeze ‘neerknielde en bad met hen allen’. In het Grieks wordt het knielen zeer beeldend uitgedrukt: ‘Theis ta gonata autou’, ‘zijn knieën gesteld/in de juiste positie gebracht hebbend’. Het gebed wordt spontaan begonnen doordat Paulus zijn knieën in de juiste positie brengt. Opmerkelijk is ook de beschrijving die Lukas in Handelingen geeft, voorafgaand aan dit vers (Hand. 7: 60): ‘Maar hij, vol van de Heilige Geest, hield zijn ogen naar de hemel gericht en zag de heerlijkheid van God, en Jezus, die aan de rechterhand van God stond’ (Hand. 7: 55). Dat het hier om een gebedshouding gaat is zeker, want de evangelist vervolgt: ‘En zij stenigden Stefanus, die Jezus aanriep en zei: ‘Here Jezus, ontvang mijn geest.’ En terwijl hij op zijn knieën viel, riep hij met luide stem: ‘Here, reken hun deze zonde niet toe!’ Ook hier moeten we denken aan het bidden met opgeheven handen, ogen die naar de hemel gericht zijn en knieën die op de grond een plek hebben gezocht om in een eerbiedige houding tot God te kunnen bidden.
Als we nadenken over het gebedsleven in de Vroege Kerk, dan komen we steeds weer terecht bij Christus zelf, die zijn discipelen leerde bidden. Het gebed dat Christus zijn discipelen leerde, het ‘Onze Vader’, heeft in het gebedsleven van de vroege kerk een grote rol gespeeld.